Meer geschiedenis? Kijk op NPOKennis.nl
↳ Enter om te zoeken
25 januari 2001

De Vijftigers

indie7
Bekijk Video
27 min

Saaie soberheid

Tussen ‘de oorlog’ en de luidruchtige jaren zestig valt het zwarte gat van de jaren vijftig. Zo beweeglijk, spannend en spectaculair als de opeenvolgende gebeurtenissen in de jaren zestig werden gevoeld, zo immobiel, saai en truttig heten de tien jaar die daaraan waren voorafgegaan. De oorlog was voorbij, maar tegelijk nog overal aanwezig: in de schaarste en de zuinigheid, in de woningnood en in de moeizame dekolonisatie. Daarbij kwam de dreiging van een nieuwe wereldoorlog en de atoombom. (‘een hete oorlog naschroeiend in geheugen en lichaam’ en van ‘de opstekende vrieswind van de koude oorlog’, Gerrit Kouwenaar) 

Dit alles maakte de eerste jaren na de oorlog tot een sobere, en zo blijkt uit NIPO-enquetes, voor velen ook een sombere tijd. In deze benauwde situatie zocht men beschutting binnen de vertrouwde veiligheid van de eigen zuil. De verzuiling die zo kenmerkend was voor de vooroorlogse samenleving, keerde na 1945 in volle glorie terug. Van de grote maatschappelijke veranderingen waar men in de oorlog had gehoopt, kwam weinig terecht. Meer dan op vernieuwing richtte men zich op herstel. Er werd hard gewerkt. Men zeurde niet, want men was met weinig tevreden. De noodzaak van een snel materieel herstel vereiste een praktische aanpak. Voor principiële ideologische discussies was daarbij geen tijd. Het was niet een tijd voor experimenten.

De Experimentelen

De ‘zware bewolking cultuur’ gold zeker niet voor iedereen. Vooral onder jonge kunstenaars heerste een grote vrijheidsdroom -land bevrijd, kunst bevrijd. Daar leek na de oorlog echter weinig van terecht te komen. Het culturele leven van voor de oorlog herstelde zich -alsof er niets gebeurd was. Uit boosheid over een nieuwe wereld die de oude bleek te zijn, richtten de jonge schilders Appel, Corneille en Constant in 1948 de Experimentele Groep Holland op. De ontwikkelingen in de moderne kunst hadden na de oorlog een nieuwe impuls nodig. De kunst moest nieuwe wegen inslaan om vorm te kunnen geven aan de waanzin van de Tweede Wereldoorlog. Alle traditionele opvattingen over kunst, die de ontwikkeling van een nieuwe, ongebonden creativiteit in de weg stonden, moesten worden opgeruimd. Samen met gelijkgezinde kunstenaars uit Kopenhagen en Brussel vormden zij in datzelfde jaar de Cobra beweging. 

Voor het tijdschrift van de Experimentele Groep ‘Reflex’ probeerden ze in contact te komen met gelijkgestemde dichters. Dichters die net als de schilders een beschikten over een jeugdig en onverdeeld optimisme. De toetreding van Lucebert, Kouwenaar en Elburg was van groot belang voor het ontstaan van de Beweging van Vijftig. In de Experimentele Groep leerden genoemde dichters elkaar beter kennen. Door de Cobra tentoonstelling in 1949 in het Stedelijk Museum in Amsterdam kwamen Remco Campert en Rudy Kousbroek in contact met Lucebert en Schierbeek, die zij uitnodigden redacteur te worden van hun literair tijdschrift ‘Braak’.
In 1948 verhuisde dichter Simon Vinkenoog naar Parijs. Toen hij in 1950 een tijdlang moest kuren, vatte hij het idee op om een eenmanstijdschrift te beginnen – “ik had hou vast nodig”, schreef hij achteraf. In dat tijdschrift Blurb sprak Vinkenoog zich gedecideerd uit over allerlei literair-politieke zaken; met name de veronachtzaming door het establishment van de poëzie van de jongeren. Zijn reactie op de Cobra tentoonstelling in zijn blad ‘Blurb’, leidde tot kennismaking met Andreus en de Braak redactie. Vanaf dat moment reisden de Experimentelen op en neer tussen Amsterdam en Parijs.
De in het kader van de tentoonstelling georganiseerde voorleesavond in het Stedelijk Museum van de ‘experimentele’ dichters liep uit op een rel tussen de dichters en Cobra. De schilders kregen traditioneel meer aandacht, omdat ze iets concreets fabriceerden. Toen de dichters eindelijk een avond voor zichzelf hadden en er weer zo’n ‘Cobra-vriendje’ alle aandacht naar zich toetrok werden de dichters kwaad. De weigering van Dotremont om zijn eindeloze toespraak te beëindigen, ontaarde in een gevecht. De dichters kwamen niet meer aan het woord, maar wel in de publiciteit. Tot aan de manifestaties in het Stedelijk voltrok de ‘revolutie’ zich voor de dag –en weekbladpers volstrekt in de marge van het culturele leven. Nu stonden ze in alle dagbladen. Kouwenaar schrijft later over dit incident:

‘....als deze op zichzelf nogal domme gebeurtenis ergens goed voor is geweest, dan is het wel doordat een groep jonge kunstenaars met een bepaalde doelstelling er eensklaps door in het middelpunt van de publieke belangstelling is komen te staan, iets wat anders, zelfs met hun ‘gekke tentoonstelling’, zeker niet in die mate en op zulk een drastische wijze geschied was.’(Gerrit Kouwenaar)

Een letterkundige gebeurtenis

Van de dichters die rond 1950 aan het woord kwamen, is maar een beperkt aantal als Vijftiger de geschiedenis in gegaan. Dat zijn de dichters die in ‘Atonaal’ voorkomen. Voor deze bloemlezing uit 1951 had samensteller Vinkenoog aanvankelijk dichters geselecteerd die hij persoonlijk kende: Andreus, Campert, Claus, Hanlo, Lucebert en Rodenko. Omdat hij nagelaten gedichten van Lodeizen in zijn bezit had, behoort ook deze gestorven dichter tot zijn keuze. Het was niet een keuze op basis van literaire criteria, maar puur op grond van Vinkenoogs gevoelsvoorkeur. Op dringend advies van Lucebert breidde Vinkenoog zijn selectie uit met Elberg en Kouwenaar. Nog weer later nam hij ook Kousbroek, Polet, Schuur en Schierbeek op in zijn bloemlezing. Deze veertien dichters vormden op grond van hun bijdrage aan ‘Atonaal’ de beweging van Vijftig.

‘Een eenheid in verscheidenheid: de eenheid gelegen in de afstanddoen, het scheppend negeren van het in de traditie versmoorde conformisme, dat de Nederlandse letterkunde kenmerkte, een zoeken in en door het experiment naar een poëzie die niet het laboratorium, de bibliotheek, het tijdschrift, maar de mens toebehoren zou’, (Simon Vinkenoog)

Het was geen beweging in de zin van een gesloten groep –zoals bijna nooit het geval is in de literatuur. Er waren van begin af aan duidelijke verschillen in toon, werkwijze en richting. Zelfs onderlinge strijd ontbrak niet, al heerste korte tijd een gemeenschappelijk verzet tegen alles wat niet in de eigentijdse mentaliteit paste. Toen na vijf jaar het onbruikbare gisteren was opgeruimd, werd het samenspel minder noodzakelijk. Er kwam ruimte waarin ieder zich verder ontwikkelde ‘geheel namens zichzelf’.

Simon Vinkenoog
© nvt

Andere poëzie

De maatschappelijke ontevredenheid ging hand in hand met de behoefte aan een radicale vernieuwing in de literaire vorm. Het leven na de oorlog was te saai voor woorden. ‘De bijl moest aan de wortel van de taal worden gezet, om de duffe ernst te vervangen door spleen en speelsheid.’(Campert) ‘De wetten der grammatica zijn een hek in de taal’.(Kouwenaar) Het verzet van de Vijftigers richtte zich voornamelijk tegen de literaire conventies (‘er is een lyriek die wij afschaffen’) van de traditionele poëzie. Deze werd gekenmerkt door een traditionele vormgeving (het sonnet) en een romantische instelling (de vlucht uit de werkelijkheid). Het verzet richtte zich niet tegen vorm of ‘inhoud’, maar het samengaan van vorm met een voorop gegeven inhoud. De dichter zat in een korset van voorgeschreven vormen als het kwatrijn, het sonnet en de ballade. 

De experimentele dichter ging niet uit van een vooropgesteld gegeven dat hij in zijn vers onder woorden wil brengen, maar legt ‘ondervindingen’, gevoelens, gedachten en associaties neer die hij tijdens het schrijven opdoet. Wat men direct meemaakte (‘experience’), zette men om in woorden. Op grond van puur menselijke ervaringen als drinken, uitglijden, fietsen en zoenen werden hun gedichten geschreven. De experimentele dichter zocht in, door en met de taal naar iets dat hij nog niet kende. De scheppingsdaad, het produceren werd belangrijker dan het product zelf. De maatstaf voor beoordeling van de poëzie moest niet langer een esthetische zijn: mooi of lelijk, maar een ‘proefondervindelijke’ echt of onecht.

Acties en reacties

‘Je moet begrijpen, aan het einde van de jaren veertig was de zaak vastgeroest. We moesten door de gevestigde opvattingen heen. Met een groepje vrienden de zaak even loswrikken.’ (Lucebert, 1978)

Het land van de ingebakken ‘no-nonsense-mentaliteit’ kon niets met experimentele poëzie. Het was de tijd dat de goegemeente nog geschokt reageerde op de publicaties en met name de optredens van deze jonge dichters. Met de vechtpartij in het Stedelijk Museum in Amsterdam tijdens de Cobra-tentoonstelling verwierven de experimentelen naamsbekendheid. Daarna volgden de reacties op hun publicaties. Zo verscheen er eind 1950 in Elseviers Weekblad een enquête over de jonge Nederlandse poëzie. Aan het woord kwamen gevestigde schrijvers als: J.C.Bloem, Godfried Bomans, Hendrik de Vries. Een voorzichtige conclusie daaruit was dat ‘de poëzie op een dood spoor gekomen’ is. In een interview met Elseviers Weekblad ging Bertus Aafjes een stuk verder. Hij vergleek ‘de nieuwe poëzie’ met het binnenmarcheren van de SS in de vaderlandse poëzie. Als men, zoals de jonge dichters, alleen het onderbewustzijn aan het woord zou laten, kreeg men als resultaat ‘een ware ravage aan flarden van hersenen, een verminkt intellect’, te zien. Elsevier ontving instemmende reacties, waarin een aantal briefschrijvers beweerden uit te zien naar een overlijdensbericht van Lucebert.
Op een podiumavond in 1952 las Lucebert het gedicht ‘Een woordenschat uit de Nederlands woordenboek Van Dale, gelezen door een vandaal, voor. Een deel van de aanwezigen in de zaal liep weg bij het aanhoren van woorden als kut, pik en lul. (Daarna kondigde hij het wat rustiger ‘Herfst’ aan, en gooide een glas water boven zijn hoofd leeg.) In dat zelfde jaar publiceerde Jan Hanlo zijn befaamde klankgedicht ‘Oote’ in het gesubsidieerde literair tijdschrift ‘Roeping’. In de Eerste Kamer werden vragen gesteld over dit misbruik van belastinggeld voor ‘infantiel gebazel’. Staatssecretaris Cals antwoordde dat hij geen bezwaar had tegen de subsidiëring van ‘Roeping’, ook al moest hij nageven dat er verzen waren, die hem esthetisch meer aanspraken dan Hanlo’s ‘Oote Boe’.

Tumult in het Stedelijk

‘...... Iets anders is dat ik op 27 mrt zaterdavonds 8:15 in het Sted. Huis gehuldigd en gekroond en oorgekond zal worden door de gemeente A’dam ......... enfin, je kent het allemaal. Ik heb voor deze gelegenheid iets aardigs bedacht, waaraan een heleboel mensen plezier kunnen beleven. Das kommt nur einmal... Stel je voor: ik kom als Keizer (antieke) der 5tigers (vijf tijgers) met groot gevolg in kleurige pakken, alles keurig in hofstijl. Trompetten zullen schallen. Confetti en terpentine regens. Zenuwachtig heren in avondtoilet. Ik lees troonrede (opzienbarend) De verenigde pers noteert. Mooie foto’s worden gemaakt en leggen historisch moment voor de eeuwigheid vast. enz.’ 

(Brief van Lucebert aan Louis van Gasteren)

In 1953 krijgt Lucbert de poëzieprijs van de stad Amsterdam toegekend gekregen voor zijn bundel Apocrief. De uitreiking vond plaats een jaar later in het Stedelijk Museum. Lucebert besloot de prijs in stijl in ontvangst te nemen. Lucebert verkleed als keizer met zijn ‘hellebaardiers, de dichters: Schierbeek en Campert, en de beeldend kunstenaars David Kouwenaar, Jaap Mooy en Willem Weijers werden met enthousiasme ontvangen door een aantal aanhangers en nieuwsgierigen, die zich voor en in de hal van het museum had opgesteld. Nadat David Kouwenaar de klaroen had gestoken, vroeg Schierbeek aan de suppoost toegang tot de bijeenkomst. Er waren echter orders uitgevaardigd allen houders van kaarten door te laten. De meeste ‘Lubertianen’ hadden geen invitatie. Men verzocht de suppoost naar boven te gaan en de administrateur van kunstzaken de heer Binnendijk te vragen om te bemiddelen. Hij kwam naar beneden met de mededeling dat het ‘niet kon’. ‘Hij wist absoluut niet wat hij met de situatie aanmoest en was bang dat er schilderijen kapot zouden gaan’ (Kouwenaar). Daarop weken Lucebert en zijn hellebaardiers uit naar sociëteit de Kring. Door de politie met harde hand geholpen, verliet daarna nog een aantal nieuwsgierigen de hal van het museum.
Het was geen enorme actie, maar je hoefde in die tijd niet zo veel te doen om op te vallen. De autoriteiten waren als de dood dat er iets zou gebeuren en wisten totaal niet om te gaan met dit soort grapjes.

De geboorte van de ongehoorzaamheid

Kenmerkend voor de jaren dertig was een jeugdcultuur die door de zuilen werd gedomineerd. Jeugdigen gehoorzaamden vanzelfsprekend het ouderlijk gezag. Na 1945 waren daar nog resten van zichtbaar, maar werd vooral duidelijk dat de jeugd zich niet langer ingetogen, spaarzaam en kuis wilden gedragen. Ze zetten zich steeds meer af tegen de cultuur van de ‘ouderen’. Het was het begin van de jeugdcultuur die opbloeide in de jaren zestig. Er werd weliswaar gerock ‘n’ rolled, men bedreef de liefde op grote schaal voor het huwelijk, er werd naar jazz geluisterd en vond moderne kunst mooi, maar allemaal nog heel stiekem, op verborgen plaatsen. 

Onder de lessenaars van schoolbanken, op zolderkamers werd ook de poëzie van de Vijftigers gelezen. De experimentele gedichten waren populair onder jongeren. Zo kende de bloemlezing ‘Nieuwe griffels schone leien’ van Rodenko een voor die tijd grote oplage. De poëzie van de Vijftigers leek wel geschreven voor jonge lezers; de oudere generatie begreep er in elk geval weinig van. Het droeg bij tot het gevoel van ‘anders zijn’, tot een eigen identiteit. Het was mooi, ook omdat het ‘verboden’ was

Beeldmateriaal en muziek

Beeldmateriaal

-Het boekenbal 1955 van het Polygoonjounaal
-Propagandafilm van de RVD: 'Het vreemde leger", 1949.
-Foto's van het Nederlands Fotoarchief te Rotterdam
-Foto's van het letterkundigmuseum te Den Haag
-Foto's van Louis van Gasteren

Muziek

De favoriete muziek van Remco Campert, Charles Minges en Dizzy Gillespie"Jazz at massey hall Toronto"

Geïnterviewden Bronnen
  • Simon Vinkenoog
    Simon Vinkenoog
  • Het komplot der Vijftigers

    R.L.K.Fokkema."Het komplot der Vijftigers", De Bezige Bij, Amsterdam, 1979.

  • Argumenten voor canonisering

    Gert de Jager,"Argumenten voor canonisering", proefschrift ter verkrijging van de graad van doctor aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, 1992.

  • Vijf 5 Tigers

    Gerrit Kouwenaar,"Vijf 5 Tigers",De Bezige Bij, Amsterdam, 1954.

  • Braak, een kleine mooie revolutie tussen Cobra en Atonaal

    Hans Renders,"Braak, een kleine mooie revolutie tussen Cobra en Atonaal", De Bezige Bij, Amsterdam, 2000.

Vragen?

Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?

Neem dan contact op met de redactie: