Meer geschiedenis? Kijk op NPOKennis.nl
↳ Enter om te zoeken
9 maart 2004

Drees en de PvdA

Andere Tijden Drees
Bekijk Video
1 min

Het was een gok. Op 2 januari 1971 doet de journalist Frits van der Poel in het Vrije Volk voorspellingen voor het nieuwe jaar en voor 8 februari orakelt hij: ‘Drees verlaat de PvdA’. Het is niet helemaal uit de lucht gegrepen. Al langere tijd doen geruchten de ronde dat Willem Drees de PvdA zal verlaten. De oude staatsman heeft veel kritiek op de koers van de partij en uit dit ook publiekelijk in krantenartikelen. Maar de stap om daadwerkelijk uit ‘zijn club’ te treden, met alle publicitaire gevolgen van dien, is groot. Begin 1971 wordt de kwestie op scherp gezet. Zal Drees de partij, waaraan hij 67 jaar verbonden is geweest, daadwerkelijk een dolksteek toebrengen? Met Tweede Kamerverkiezingen in het vooruitzicht houdt de PvdA z’n hart vast. Ondertussen wikt en weegt de oude man.

Op voor socialisatie!

Het rode vaandel volgen wij!

Een leven in en voor de politiek

Als kind had Drees volgens eigen zeggen al ‘belangstelling voor wat er in de wereld gebeurde’ en op 16-jarige leeftijd woont hij voor het eerst een politieke bijeenkomst van de SDAP bij. Hij wordt gegrepen door de idealen die aan het begin van de 20e eeuw in de arbeidersbeweging leven. ‘Wat voor jongeren zeer aantrekkelijk was in het socialisme was de strijd tegen bestaande misstanden. Dat was ook mijn motief. De slechte woningtoestanden (de kelderwoningen, de eenkamerwoningen), de lange arbeidstijd, de lage lonen – maar ook de volslagen onzekerheid wanneer men niet werkte, waarvoor geen enkele voorziening bestond.’ Zelf afkomstig uit een gezin dat het niet al te breed heeft (zijn vader is gestorven aan TBC toen Willem vijf jaar was en moeder Drees onderhoudt het gezin door kamers te verhuren), ziet hij het als zijn taak om op te komen voor de zwakkeren in de samenleving. Hij vindt bij de democratisch-socialisten zijn broeders in de strijd. ‘Het socialisme wil een betere samenleving: een samenleving van veel grotere gelijkheid, van veel grotere sociale rechtvaardigheid, van grotere bestaanszekerheid, van grotere medezeggenschap en, in grote mate, gemeenschappelijk eigendom.’ Hoe radicaal dit socialisme ook klinkt, Drees wordt geen revolutionair. Hij is een groot bewonderaar van Marx maar zal later de communisten beschuldigen van het feit dat zij de grote leermeester verdraaid en misbruikt hebben. Voor de altijd nuchtere en scherp denkende Drees gaat het ware socialisme gepaard met democratie. ‘Het recht van vrije meningsuiting, het recht van ontplooiing van de persoonlijkheid, de eerbiediging van gevoelens van andersdenkenden’, vormen in zijn gedachtegoed onmisbare onderdelen van de ideale maatschappij.

Willem Drees laat het niet bij theorie maar stort zich in de actieve politiek. Daar maakt hij een indrukwekkende carrière. Op zijn 18e verjaardag (zodra het is toegestaan), wordt Drees lid van de SDAP en in de Haagse afdeling klimt hij spoedig op tot voorzitter. Daarna wordt hij achtereenvolgens gemeenteraadslid (1913), lid van Provinciale Staten (1919), wethouder in Den Haag (1919), lid van de Tweede Kamer (1933) en fractievoorzitter (1939). Vooral als wethouder van Sociale Zaken kan hij voor de oorlog in de gemeente Den Haag iets van zijn mededogen met de zwakkeren in de samenleving in praktijk brengen; hij spant zich met name in voor de bejaarden- en de armenzorg. Na de oorlog wordt Drees in twee opeenvolgende kabinetten (kabinet Schermerhorn en kabinet Beel) gevraagd als minister van Sociale Zaken. Hoewel beide kabinetten sterk in beslag worden genomen door enorme financiële tekorten en de onafhankelijkheidsstrijd in Indonesië, weet Drees zich opnieuw met een daad van barmhartigheid te onderscheiden. Hij loodst in 1947 de Noodvoorziening Ouden van Dagen – later uitgegroeid tot de AOW – door het kabinet en die daad levert hem bij de bevolking eeuwige dankbaarheid. Nog vele jaren daarna blijven bij Drees ontroerende brieven binnenstromen van mensen die de 65-jarige leeftijd bereiken en dus ‘van Drees kunnen gaan trekken’. Het imago van ‘vadertje Drees’ is gevestigd en voor velen blijft de ouderdomsvoorziening, ook nadat Drees tussen 1948 en 1958 tien jaar lang minister-president is geweest, het belangrijkste wapenfeit van de sociaal-democraat.

Tijdens zijn politieke loopbaan is Willem Drees bij uitstek een pragmaticus; coalities vergen nu eenmaal water bij de wijn. Bovendien is hij behept met een dodelijk eentonig stemgeluid, een voorkomen als van een klerk en extreme zuinigheid. Dit alles draagt bij aan het etiket ‘wethouder van Nederland’ of ‘boekhouder’ dat hem later in de geschiedschrijving is aangewreven. Ed van Thijn herinnert zich van zijn eerste ontmoeting met Drees in 1962 de benepenheid: ‘Ik was toen net werkzaam bij de Wiarda Beckman Stichting (het wetenschappelijk bureau van de PvdA) en we organiseerden een congres. 's Avonds was er een diner en toen zat ik tot mijn grote schrik en verbijstering recht tegenover de oude Drees. Heel opmerkelijk was dat toen de biefstukken werden rondgedeeld, hij er één van de schaal nam, doormidden sneed en de helft weer teruglegde op de schaal. Dat vond ik zo typerend, zo beeldbevestigend. Dat was de zuinige Drees.’ Maar het vervolg van de ontmoeting tussen de jonge blaag Van Thijn en de oude staatsman typeert weer het andere gezicht van Drees: de klassieke socialist, de man die opkomt voor de onderdrukten: ‘Hij vroeg me: wat vind jij van de studiefinanciering? En toen zei ik: daar ben ik een groot voorstander van. En toen kreeg ik de wind van voren. Wat ik nou eigenlijk in de PvdA deed als ik opkwam voor studenten die toch niet tot een zwakke groep in de samenleving behoorden! Daar moesten we toch geen geld aan verspillen! Dus ja, dat was geen makkelijk gesprek. Ik was dolblij toen het diner weer afgelopen was.’ De associatie met rode vaandels, barricades en kampvuren wordt bij Drees niet snel gemaakt. Toch is hij ‘roder’ dan wij ons tegenwoordig in de sterk ontzuilde samenleving kunnen voorstellen en gehecht aan socialistische tradities zoals de 1-mei viering, het zingen van strijdliederen en het lidmaatschap van de Internationale. Na 1958 is zijn actieve politieke loopbaan voorbij. Maar juist wanneer hij zich niet meer gebonden weet aan de praktische beperkingen van regeringsdeelname, lijkt hij zich met verve opnieuw in de socialistische strijd te werpen. Zo spreekt hij in 1960 tijdens een openbare bijeenkomst zijn ongerustheid uit over de toenemende ongelijkheid in de samenleving: ‘Zeker is de ongelijkheid in de verhoudingen weer bezig zich sterk te ontwikkelen: aan de ene kant meer soberheid, anderzijds grotere rijkdom door stijgende inkomsten, enorme winsten en oplevende grondspeculaties.’ Voor Drees is de klassenstrijd niet voorbij. Max van der Stoel:’Hij was aan de politiek verslaafd. Dat was zijn grote passie. Dat heeft ertoe geleid dat hij niet bepaald stilletjes achter de geraniums wilde zitten. Zo zat hij niet in elkaar.’

Partijbestuurder voor het leven

Oud maar niet uitgerangeerd

Kritiek op de PvdA

In 1971 is Willem Drees 86 jaar. Normaliter misschien een leeftijd waarop mensen zich al lang teruggetrokken hebben uit het openbare leven en zuchtend vanuit een leunstoel de capriolen van een nieuwe generatie gadeslaan. Zo niet Drees. Hij is gedurende z’n lange leven zo vergroeid geraakt met de partij en de partij met hem, dat de twee zich maar moeizaam laten scheiden. Ondanks jarenlang gekibbel. Drees krijgt van de PvdA ook een platform om mee te blijven doen: een partijcongres in 1959 benoemt Drees met instemmend applaus tot ‘partijbestuurder voor het leven’. Hij bezoekt de bestuursvergaderingen met ijzeren regelmaat en heeft zodoende nog een duidelijke vinger in de partijpolitieke pap. Wanneer hij in 1966 te slechthorend en bijziend is geworden om nog fysiek deel te nemen aan de vergaderingen, laat hij de bijeenkomsten aan zijn neus voorbijgaan maar krijgt nog wel de stukken opgestuurd. Zoon of schoondochter lezen hem thuis aan de Beeklaan alles voor zodat hij volledig op de hoogte is van het reilen en zeilen van ‘zijn’ partij. Omgekeerd heeft ook de partij hem nog niet afgeschreven. Regelmatig brengen partijleden bezoeken aan de Beeklaan waarbij zij zich door de oude man laten onderrichten. Tussen 1967 en 1969 is Marcel van Dam medewerker van het wetenschappelijk bureau P.v.d.A. ‘Wiardi-Beckman Stichting’. Hij komt wel eens bij de meester thuis: ‘Dat waren voornamelijk monologen. Hij was bijna blind en doof dus het was niet makkelijk een gewone conservatie met hem te voeren. Maar dat ongemak dat vulde hij makkelijk op door een onderwerp te pakken en dan ging hij eens uitvoerig uitleggen hoe dat precies zat en waarom daar verkeerd over geschreven werd in de krant.’

Het blijft voor Drees echter niet bij thema’s uit de krant. De bezoeken van de partijgenoten zijn natuurlijk ook bij uitstek een gelegenheid om zijn ongenoegen over de koers van de partij te ventileren. En wat dat betreft heeft hij nogal wat commentaar. Van Thijn krijgt na zijn eerste ervaring bij het diner in 1962 later in het huis aan de Beeklaan opnieuw een donderpreek: ‘Met name over de verspillingen. Dat ging over de economische visie van Joop den Uyl alhoewel hij nooit mensen bij de naam noemde. Hij vond dat wij te veel sociale wetgeving op stapel wilden zetten... Daarmee hadden we de Verzorgingsstaat de genadeklap gegeven, dat was niet te financieren. En dan zat ik daar als kleine jongen, met de mond vol tanden vaak.’ Het is één van de stokpaardjes van Drees: de rijksbegroting. Drees pleit gedurende z’n hele leven voor gematigde belastingheffing en waarschuwt voortdurend voor verspilling van overheidsgeld. Dat brengt hem al vanaf 1954 in conflict met Den Uyl die in zijn ogen al te ruimhartig geld in de publieke sector wil pompen. Maar naar de waarschuwingen van Drees wordt niet geluisterd: in latere jaren ziet Drees de samenleving steeds harder afglijden naar onhoudbaar hoge kosten van voorzieningen en zijn eigen partij draagt daaraan volop een steentje bij.

Een ander heikel punt is de opkomst van Nieuw Links. In dezelfde maand (oktober 1966) dat Drees besluit de vergaderingen van het partijbestuur niet meer te bezoeken, verschijnt de brochure ‘Tien over Rood. Uitdaging van Nieuw Links aan de PvdA’. Het geschrift van een aantal partijleden, waaronder André van der Louw, is een reactie op de verkiezingsnederlaag van dat jaar en bevat een pleidooi om de partij op een aantal punten een duidelijker en vooral radicaler gezicht te geven (bijvoorbeeld een absoluut minimumprogram bij kabinetsformaties). Maar Nieuw Links is ook bedoeld om de stoffige sfeer in de partij eens op te schudden zoals André van der Louw achteraf beschrijft: ‘Het was een beetje een dode boel; een top die besliste en dan een meesukkelende aanhang, verouderd, vergrijsd. Op congressen zaten er op de eerste rij vier jongeren, dat waren ongeveer altijd dezelfde’. In de daarop volgende jaren probeert de groep een steeds grotere invloed binnen de partij te krijgen. Zo plegen ze ‘coups’ door slecht bezochte afdelingsvergaderingen bij te wonen om vervolgens namens die afdelingen naar het congres te worden afgevaardigd. Op het congres van november 1967 worden zeven aanhangers van Nieuw Links in het partijbestuur gekozen (waaronder Van der Louw). In maart 1968 verschijnt er in VN een interview van Joop van Tijn met Drees. Drees maakt zich grote zorgen om de positieve houding van Nieuw Links tegenover linkse dictaturen zoals China en Cuba en over de scepsis tegenover de Navo. In oktober 1968 neemt Drees zelf de pen ter hand en schrijft een artikel met de titel ‘Het onbehagen in de Partij van de Arbeid’. Hierin uit hij opnieuw scherpe kritiek op Nieuw Links; hij maakt zich zorgen om de ‘partij in de partij’.

Berendans van Van der Louw

Overwinning van Nieuw Links

Het partijcongres in 1969

Begin maart 1969 vindt er in Den Haag een partijcongres plaats. Het wordt een overwinning voor Nieuw Links. De ‘rebellenclub’ krijgt in het kader van de nieuwe duidelijkheid in de politiek een anti-KVP motie (de PvdA sloot met deze motie samenwerking met de katholieken uit in het volgend kabinet) door het congres. Bovendien worden er vier nieuwe Nieuw Linksers in het partijbestuur gekozen en Van der Louw wordt benoemd als vice-voorzitter. Het succes leidt tijdens het congres bij Van der Louw tot grote vreugde en tot zijn befaamde ‘berendans’ op het podium. Van Dam: ‘Dat congres was de grote kladeratsj. In het bedrijfsleven zouden ze het een vijandige overname noemen. Tot hun schrik merkte het establishment dat het goeddeels met ze gebeurd was. Dat ze de keus hadden óf het samen te doen met Nieuw Links óf afhaken...En daar is het afscheid van Drees begonnen.’Drees is, hoewel zelf niet aanwezig, verontwaardigd over de gang van zaken op het congres. Inhoudelijk gruwt hij van de KVP-motie en hij heeft de indruk dat er sterk door Nieuw Links is gemanipuleerd. Ook Den Uyl heeft zijn twijfels en hij vraagt een paar dagen later aan Drees steun voor het bijeenroepen van een nieuw buitengewoon congres. Drees wil niets liever en in een interview in de NRC doet hij alvast een voorzet: hij spreekt over een volledige ‘impasse’ in de partij en over de wenselijkheid een nieuw congres bijeen te roepen. De volgende dag, 12 maart, herhaalt hij de boodschap nog eens voor de Vara-televisie: hij heeft geen vertrouwen meer in het nieuwe partijbestuur en Nieuw Links moet als partij in de partij verdwijnen. Een vergadering van het partijbestuur besluit korte tijd daarna echter iets anders: er komt geen nieuw congres en openlijk wordt betreurd dat Drees en Mansholt ‘op hun eigen houtje uitlatingen van nogal defaitistische aard hebben gedaan.’ Drees en Mansholt blijven alleen met hun oproep, Den Uyl houdt zich gedeisd. Nieuw Links heeft nu werkelijk definitief gezegevierd.

Voor de oude partijman is het een gotspe. In zijn memoires, geschreven in 1983, trilt de verontwaardiging over Nieuw Links nog steeds: ‘Het hoofddoel van Nieuw Links was niet het opperen van nieuwe denkbeelden, maar jonge, eerzuchtige, laten we hopen ook idealistische jongeren, waren er op uit met alle middelen zittende bestuurders van afdelingen en gewesten en raads- en kamerleden te vervangen. In vergaderingen, waaraan al spoedig bijna geen arbeiders meer deelnamen, stelde men eindeloze programma’s vast...’ Marcel van Dam heeft die kritiek op Nieuw Links nooit begrepen: ‘Het was waar dat Nieuw Links macht organiseerde. Maar de zittende generatie deed niet anders. Alleen die waren het zo gewend en die vonden het normaal dat zij het deden... Als een andere groep hetzelfde doet, dan is het opeens kinderachtig. Maar het is helemaal niet tegen de regels om zoveel mogelijk stemmen te vergaren. Sterker nog: dat is de essentie van de democratie. Maar - en dat had Drees ook wel een beetje - de democratie toen was de applausmachine voor de leiding. De Sociaal Democratie heeft natuurlijk wat alle linkse bewegingen hebben: er stond de doodstraf op verdeeldheid. Omdat rechts altijd de meerderheid had gehad, rechts had het kapitaal. Dus daar kon je maar op één manier tegenin gaan en dat was als eenheid. En Drees zag Nieuw Links als iets dat die gedachte verraadde. Dat was in zekere zin ook wel waar, maar dat hoorde bij de jaren ’60. Dat die monoliete zuil werd doorbroken en dat er een grotere differentiatie optrad in de achterban van de PvdA. Dus in die zin heeft hij een beetje de tijd gemist. En hij was waarachtig niet de enige.’

Drees moet na het congres zien te leven met een partij waarin een nieuwe generatie voor een belangrijk deel de lakens uitdeelt. Oude waarden staan op hun kop. Van der Louw: ‘Het verwijt van Drees richting Nieuw Links was dat wij de polarisatie bevorderden: het duidelijk maken van de tegenstellingen in de politiek. De conflicten uitvechten. En daar hield hij niet van. Drees was natuurlijk toch altijd een bemiddelaar.’ De polarisatiegedachte van Nieuw Links komt, behalve in de anti-KVP motie, ook tot uitdrukking in het streven naar samenwerking met PPR en PSP in een Progressief Akkoord (PAK). Het doel is om bij verkiezingen te komen tot een gemeenschappelijke lijst. Drees heeft nog niet alle moed en bemoeizucht verloren en trekt hiertegen van leer in een VN-artikel (augustus 1969); het PAK is volgens hem een heilloze onderneming, hij ziet niets in een brede algemeen progressieve beweging en beschouwt het initiatief als verraad aan de oorspronkelijke socialistische grondslagen van de PvdA. Maar Drees is een roepende in de woestijn en in 1969 en 1970 worden ter voorbereiding op provinciale en gemeentelijke verkiezingen enkele PAK-lijsten gevormd (o.a. in Hilversum en Eindhoven). Op 11 april 1970 komt Drees, na slechte provinciale statenverkiezingen, opnieuw met een artikel: ‘Het heilige PAK’, maar aan het eind vraagt hij zich somber af: ‘wil men in de PvdA nog iets leren uit ervaringen?’.

Gaat Drees uit de PvdA?

Het vertrek nabij

De laatste stappen

Begin 1970 schrijft Drees aan een verontruste kiezer: ‘Helaas kan ik bezwaarlijk raden voor Staten en Raad ditmaal PvdA te stemmen. Ik verzoek U dit schrijven als vertrouwelijk te beschouwen. De tijd kan komen dat ik mij openlijk uit, maar ik wacht nu nog af.’ Zelf stemt hij (maar dat is pas later gebleken) bij de Statenverkiezingen in maart 1970 niet op de PvdA. Welke partij hij wel verkiest, is niet bekend. Voor een stem op DS70 is het nog te vroeg; deze partij wordt op 4 april 1970 opgericht. Met DS70 wordt Drees als het ware een nieuwe thuishaven op een presenteerblaadje aangeboden; opgericht door andere criticasters binnen de PvdA en sterk gericht op beperking van de overheidsbestedingen. Zoon Jan Drees en zoon Willem Drees jr. sluiten zich dan ook binnen enkele maanden aan. Maar voor vader Drees is de stap te groot. Zijn loyaliteit aan de PvdA is vooralsnog overheersend.
Ongetwijfeld voert Drees in 1970 een diepe innerlijke strijd. Zijn bezwaren tegen de ontwikkelingen binnen de PvdA zijn groot. Maar moet hij, als felle tegenstander van afsplitsingen, toch niet de discussie binnen de partij blijven voeren? En wat als hij daadwerkelijk de partij verlaat? Is dat geen verraad aan de bron die hem zoveel jaren heeft gevoed? Hoe zal het publiek reageren? Tijdens een 1 mei bijeenkomst in Utrecht lijkt hem vooral dat laatste dwars te zitten. Tegen voorzitter van het partijbestuur Vondeling spreekt hij de wens uit: ‘Kon ik maar stilletjes verdwijnen’. Ondertussen blijven man en partij in dialoog. Op 27 oktober 1970 heeft Drees bijvoorbeeld een lang gesprek met Van der Louw. Het brengt ze niet nader tot elkaar. Van der Louw over zijn conversaties met Drees: ‘Of we andere talen spraken. En daar zat misschien toch dat wantrouwen achter dat het toch ging om een machtsovername of zo. Maar dat wilde hij nooit zo precies onder woorden brengen want dan kwam hij weer terecht in de persoonlijke conflicten en dat wilde hij liever niet. Maar hij werd een behoudende man, ik kan het niet anders zeggen. Het gold voor de Sociale Wetgeving en voor het investeren in het publieke domein. En ook de nieuwe krachtsverhoudingen in Europa. Hij is natuurlijk groot geworden met de NATO en wij kwamen van een hele andere kant. We gingen ontzettend tekeer tegen het feit dat Portugal en Griekenland lid waren van de NATO, we knabbelden dus aan de NATO. En dat alles lag zo ver van zijn denk- en ervaringswereld.’

Intern in de PvdA leeft langzamerhand bij een aantal mensen het vermoeden dat Drees overweegt uit de partij te stappen. Pas op 2 januari 1971 komt de eerste publieke speculatie: de voorspelling van Frits van der Poel in Het Vrije Volk. Het bericht zorgt voor een aantal ingezonden brieven. De commotie groeit als in dezelfde maand Wim Drees jr. lijsttrekker wordt van DS70. PvdA-lid Van der Goes van Naters is woest. Hij vindt dat Drees sr. zijn zoon ervan moet weerhouden om lijsttrekker te zijn van een concurrerende partij, misbruik te maken van de naam, etc. Drees reageert minzaam op het verzoek. Wim en Jan doen volgens hem wat ze hun plicht achten en Van der Goes kan weten ‘dat wij niet wezenlijk verschillend denken over de verhoudingen in en het beleid van de partij, al heb ik, vanwege de lange binding in het verleden nog niet kunnen besluiten de PvdA te verlaten.’ Partijgenoot Gerda Brautigam probeert Drees met persoonlijke argumenten van een fatale stap af te houden. Ze heeft het gerucht gehoord en schrijft: ‘Wat mij uit de slaap houdt en waarom ik je schrijf, is het belang van jou zelf, van de persoonlijkheid die je bent in de ogen van het Nederlandse publiek […] Ik zou het maar moeilijk kunnen verkroppen als jij in de ogen van dat gruwelijke monster het Grote Publiek van het voetstuk waarop je terechtstaat, zou afduikelen naar de put van zo’n trieste Ben Goerion, als je in de ogen van het publiek het beeld zou krijgen van oude man, die de moderne tijd niet meer aan kan.’ Het tij is nu echter niet meer te keren. Tijdens een bezoek van Den Uyl, Vondeling en Van der Louw op 9 januari aan Drees geeft de laatste te kennen daadwerkelijk voor de partij te willen bedanken. Er wordt afgesproken dit voorlopig strikt geheim te houden.

Het bericht lekt uit en op 25 januari kopt het Vrije Volk: ‘Drees wil uit PvdA.’ Het partijbestuur, toevallig diezelfde avond bijeen, geeft onmiddellijk een verklaring uit waarin een eventuele definitieve beslissing van Drees een ‘tragische vergissing’ wordt genoemd.
Maar Drees weerspreekt het bericht. In een interview voor de Vara-televisie verklaart hij nog niet te hebben besloten en eerst het komende congres af te willen wachten. Waarop het Vrije Volk de daaropvolgende dag weer kopt: ‘Drees blijft misschien in de PvdA.’ De verwarring is groot, maar binnen de PvdA lijkt iedereen inmiddels wel bijna overtuigd dat het moment van afscheid gaat komen. Ed van Thijn herinnert zich de somberheid van Den Uyl na bezoeken aan Drees: ‘Hij was dan buitengewoon zwartgallig. Den Uyl zag het als een regelrechte catastrofe.’ De catastrofe lijkt echter vooral op het gebied van de kiezersgunst te liggen. Met verkiezingen in het voorjaar van 1971 in het vooruitzicht kan de partij zich het uittreden van een boegbeeld als Drees eigenlijk niet veroorloven. Van Thijn: ‘Drees was een begrip. Veel mensen stemden op de PvdA nog altijd vanwege Drees. De mensen die van Drees trokken voelden zich verbonden aan de PvdA.’ Vondeling schrijft Drees letterlijk: ‘Ik hoop dat je niet bedankt, maar als het onontkoombaar is doe het dan alsjeblieft na de verkiezingen, dat is sportiever en sjieker.’
Van 4 tot 6 februari vindt het congres van de PvdA plaats. De anti-KVP motie wordt ingetrokken, maar het streven naar een Progressieve Volkspartij wordt wel aanvaard en Nieuw Links krijgt met 12 leden in het partijbestuur een meerderheid. André van der Louw wordt voorzitter. In februari heeft Vondeling opnieuw een gesprek met Drees. De brede progressieve volkspartij blijkt voor Drees een onoverkomelijk punt. Daarna verlopen de Tweede Kamerverkiezingen niet ongunstig: de PvdA gaat van 37 naar 39 zetels. DS’70 behaalt in één keer 8 zetels. Drees heeft al die tijd gezwegen.

Biograaf Hans Daalder

Het definitieve einde

Opzegging een feit

Tenslotte schrijft Drees op 24 mei de langverwachte brief: ‘Na lange innerlijke tweestrijd ben ik tenslotte tot de overtuiging gekomen, dat ik, gegeven mijn kijk op de ontwikkeling van de Partij van de Arbeid, niet juist zou handelen door lid te blijven. Ik moet u dan ook helaas verzoeken mij als zodanig af te voeren. Mijn vrouw, C. Drees-Hent, sluit zich hierbij aan.’
Het is in feite een anticlimax. Na alle speculaties en discussies is het hoofdstuk eindelijk definitief afgesloten. Het partijbestuur schrijft een keurig briefje terug: ‘Nu u definitief heeft besloten de partij te verlaten, willen wij ook langs deze weg nog eens herhalen dat wij u dankbaar zijn voor het vele dat u vóór en na de oorlog aan de politieke ontwikkeling heeft bijgedragen en dat wij uw betekenis voor de Partij van de Arbeid blijvend zullen respecteren.’
Partijgenoot Dick Dolman is duidelijk over de stap van Drees: ‘Het punt dat hem verweten kan worden, is dat hij een machtsmiddel hanteerde door de partij uit te gaan.’

Het uittreden van Drees leidt niet tot enorm ledenverlies. Marcel van Dam: ‘Wat mij enorm heeft verbaasd was dat toen de breuk er eindelijk was, het zo weinig commotie veroorzaakte. Ik had getaxeerd: dat is Vadertje Drees die vooral onder de oudere generatie niet kapot kon, die generatie hield echt van hem. Ik dacht dat dat een enorme weerslag zou hebben op de aanhang van de PvdA, dat heel veel mensen met hem mee zouden gaan. Maar dat is helemaal niet gebeurd en het ebde heel snel weg uit de publiciteit. Dus toen concludeerde ik dat Drees al veel eerder zijn tijd had gehad.’ Het afscheid is eerder een persoonlijk drama. Volgens de biograaf van Drees, Hans Daalder, komt de vrouw van Willem Drees tijdens haar leven nooit meer helemaal over het verdriet heen. Zij is diep geschokt door de beschuldigingen van verraad die het echtpaar door partijgenoten krijgt toegeslingerd. En Drees zelf zal wellicht ook nog wel eens wakker hebben gelegen. Van Dam: ‘Die partij dat was zijn politieke loopbaan, de opkomst van de SDAP, de geschiedenis van de SDAP. Veel mensen zeggen bij hun afscheid van een baan: het is een deel van mijn leven geworden. Bij hem was het niet een deel van zijn leven, het wás zijn leven.’

Tekst: Karin van den Born
Research: Karin van den Born en Yfke Nijland
Regie: Matthijs Cats

Literatuur

H.A. van Wijnen, Willem Drees - Democraat. (Weesp 1984)
J.J. van Galen en H. Vuijsje, Drees - Wethouder van Nederland. (Alphen aan de Rijn 1980)
P.van 't Veer, Drees - Neerslag van een werkzaam leven. (Assen 1972)
H. Daalder en N. Cramer, Willem Drees. (Houten 1988)
W. Drees, Herinneringen en opvattingen. (Naarden 1983)
M. Brinkman, Willem Drees. De SDAP en de PvdA. (Amsterdam 1998)

Vragen?

Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?

Neem dan contact op met de redactie: